
Jurisprudentie
AQ9484
Datum uitspraak2004-07-13
Datum gepubliceerd2004-09-13
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsHaarlem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 03/67237
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-09-13
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsHaarlem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 03/67237
Statusgepubliceerd
Indicatie
RVA / aanvang periode / bevoegdheid toekenning.
Verweerder wordt met TBV 2001/31 verzocht Rva-verstrekkingen te verlenen aan vreemdelingen die op grond van medische problemen niet kunnen reizen. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder zich in redelijkheid niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat met de Rva 1997 niet is bedoeld verstrekkingen te verlenen over een reeds vóór de aanvraag, althans voordat de vreemdeling zich tot de VD heeft gewend om het aanvraagformulier te doen invullen, verstreken periode. Noch de Wet COA, noch de Rva 1997 bevat voorschriften die verweerder binden verstrekking over een zodanige periode te verlenen. Het TBV bevat evenmin aanwijzingen die aan verweerder de verplichting opleggen tot het alsnog verstrekken over verstreken periodes. Integendeel, in het TBV zijn uitlatingen opgenomen die op het tegendeel wijzen. Het betoog van eiseres dat zij niet eerder een aanvraag kon doen, aangezien zij niet eerder rechtmatig verblijf had, gaat gezien het voorgaande niet op. Voor zover eiseres betoogd heeft dat verweerder gebonden is aan de beslissing van de korpschef, die mede omvat de periode waarop de aanvraag ziet, overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wet COA is verweerder bevoegd te beslissen op aanvragen tot het verlenen van Rva-verstrekkingen. De beslissingsbevoegdheid omvat de vaststelling van de ingangsdatum van het recht op die verstrekkingen. Verweerder is dan ook niet gebonden aan de door de korpschef op het aanvraagformulier ingevulde periode waarop de aanvraag betrekking heeft. Beroep ongegrond.
Uitspraak
Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenvestigingsplaats Haarlem
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
artikel 3a Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (Wet COA)
reg.nr: AWB 03 / 67237 COA F
inzake: A, geboren op [...] 1921, van Srilankaanse nationaliteit,
eiseres,
gemachtigde: mr. M. Terpstra, rechtshulpverlener van de Stichting Rechtsbijstand Asiel Amsterdam (SRA) te Haarlem,
tegen: het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA), gevestigd te Rijswijk, verweerder,
gemachtigde: mr. C.A.M. Rijnen, werkzaam bij het COA.
1. GEGEVENS INZAKE HET GEDING
1.1 Eiseres heeft op 16 september 2002 een aanvraag ingediend om verstrekkingen. Op 14 november 2003 heeft zij een aangepaste aanvraag ingediend om verstrekkingen over de periode van 9 oktober 2000 tot 2 september 2002.
1.2 Bij besluit van 2 december 2003 heeft verweerder die aanvraag afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiseres op 2 december 2003 beroep ingesteld.
1.3 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot het ongegrond verklaren van het beroep.
1.4 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 20 april 2004. Eiseres is daar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigde.
2. OVERWEGINGEN
2.1 In dit geding dient te worden beoordeeld of het besluit tot het niet verlenen van verstrekkingen in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of dit besluit de toetsing aan geschreven en ongeschreven regels kan doorstaan.
2.2 Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken. Eiseres heeft op 9 oktober 2000 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een vergunning tot verblijf voor het doel verblijf bij dochter. De toenmalige Staatssecretaris van Justitie heeft deze aanvraag buiten behandeling gesteld wegens het ontbreken van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Deze rechtbank en nevenvestigingsplaats heeft bij uitspraak van 16 april 2002 (Awb nr ??) het besluit op bezwaar tegen de buitenbehandelingstelling van de aanvraag vernietigd.
Eiseres is in april 2003 met ingang van 12 juni 2001 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘het ondergaan van een medische behandeling’.
Op 23 oktober 2003 heeft de Vreemdelingendienst (VD) Amsterdam een gedeelte van het voorliggende aanvraagformulier verstrekkingen Rva 1997 op grond van TBV 2001/31 ingevuld en ondertekend. De VD heeft op het formulier aangekruist dat de aanvrager rechtmatig in Nederland verblijft op grond van artikel 8, aanhef en onder f, Vw en analoog aan de situatie als bedoeld in artikel 64 Vw kan worden behandeld. Voorts is door de VD ingevuld dat de aanvraag betrekking heeft op de periode van 9 oktober 2000 tot 2 september 2002.
2.3 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat verstrekkingen op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 1997 (Rva 1997), aangevraagd op basis van TBV 2001/31, niet met terugwerkende kracht kunnen worden toegekend. Het doel van het TBV is het verstrekken van Rva-voorzieningen aan vreemdelingen die rechtmatig in Nederland verblijven ten tijde van de situatie dat zij in verband met medische problemen niet kunnen reizen. Daarnaast volgt uit de toelichting bij het aanvraagformulier behorende bij het TBV dat het recht op voorzieningen pas ontstaat op het moment dat daartoe in het individuele geval is beslist. Tevens staat vermeld dat voor de dekking van de kosten van medische verstrekkingen de aanvrager de aanvraag zo spoedig mogelijk dient in te dienen nadat door de VD of de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) de benodigde verklaring heeft afgegeven.
2.4 Eiseres heeft daartegen ingebracht dat zij in elk geval op grond van de Regeling verstrekkingen bepaalde categorieën vreemdelingen (Rvb) vanaf 9 oktober 2000 recht heeft op voorzieningen en verzekering. Verder heeft zij op grond van Rva 1997 recht op voorzieningen vanaf 9 oktober 2000 tot 2 september 2002. Eiseres kon gedurende deze periode in verband met medische problemen niet reizen. Achteraf is komen vast te staan dat zij vanaf die datum rechtmatig verblijf had. De VD heeft op het aanvraagformulier aangegeven dat de aanvraag van eiseres ziet op de periode van 9 oktober 2000 tot 2 september 2002. Eiseres heeft de VD direct na de uitspraak van deze rechtbank en nevenvestigingsplaats van 16 april 2002 verzocht om op grond van TBV 2001/31 met terugwerkende kracht verzekerd te worden en in aanmerking te komen voor Rva-voorzieningen. Na overleg met de IND heeft de VD in oktober 2003 gesteld dat eiseres met terugwerkende kracht recht op voorzieningen heeft. Verweerder heeft dan ook ten onrechte gesteld, althans onvoldoende gemotiveerd, dat de verzochte voorzieningen niet met terugwerkende kracht kunnen worden verleend.
2.5 In zijn verweerschrift heeft verweerder aangegeven - zakelijk weergegeven - dat de beslissingsbevoegdheid op basis van TBV 2001/31 een gebonden beslissingsbevoegdheid betreft, hetgeen inhoudt dat verweerder de korpschef in beginsel zal volgen. Verweerder is echter niet absoluut gebonden aan hetgeen de korpschef aangeeft, aangezien verweerder bepaalt of er recht op opvang bestaat en niet de korpschef. In het onderhavige geval heeft verweerder in de periode waarop de aanvraag ziet aanleiding gezien de aanvraag af te wijzen.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.6 Ingevolge artikel 3, tweede lid, Rva 1997 draagt het Centraal Orgaan opvang asielzoekers zorg voor de centrale opvang van andere categorieën vreemdelingen, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (Wet COA) na een verzoek hiertoe van de minister.
2.7 TBV 2001/31, verlengd bij TBV 2003/39, betreft de uitvoering van artikel 3, tweede lid, Rva 1997. In dit TBV is -onder meer- de procedure opgenomen die reguliere vreemdelingen met rechtmatig verblijf, die gezien hun medische situatie niet kunnen reizen, moeten volgen teneinde aanspraak te kunnen maken op Rva-voorzieningen. De korpschef dient in het individuele geval na te gaan of de betreffende vreemdeling voldoet aan de volgende cumulatieve voorwaarden:
- de vreemdeling is in procedure omtrent zijn verblijfsrecht (dan wel niet in procedure zodat eventueel artikel 64 Vw kan worden toegepast);
- de vreemdeling kan (behoudens medische zorg) geen aanspraak maken op andere voorzieningen; en
- de vreemdeling is in het bezit van een verklaring van de behandelende arts waarin objectieve gegevens van de vreemdeling zijn aangegeven.
Om in aanmerking te komen voor Rva-verstrekkingen dient de vreemdeling een aanvraagformulier voor Rva-verstrekkingen volledig ingevuld en ondertekend bij het COA in te dienen. Een gedeelte van dit aanvraagformulier dient door de Vreemdelingendienst ingevuld te worden. Het COA zorgt voor de betaling van de financiële toelage en zonodig voor de plaatsing van betrokkene in een opvangvoorziening.
Ingevolge de algemene toelichting bij het aanvraagformulier verstrekkingen Rva 1997, als bijlage opgenomen bij TBV 2001/31, ontstaat het recht op voorzieningen pas op het moment dat in het individuele geval hiertoe is beslist.
2.8 Tussen partijen is niet in geschil dat het bestreden besluit ziet op de aanvraag van eiseres van 14 november 2003. Uit die aanvraag kan geen andere conclusie getrokken worden dan dat zij uitsluitend strekte tot het verlenen van verstrekkingen op grond van de Rva 1997 en TBV 2001/31. Aan het in beroep gedane beroep op de Rvb ter onderbouwing van haar standpunt dat zij recht heeft op verstrekkingen, moet daarom voorbij worden gegaan. Voor zover eiseres betoogd heeft dat verweerder haar aanvraag ten onrechte niet heeft opgevat als een aanvraag om Rvb-verstrekkingen, kan de rechtbank eiseres daarin niet volgen. Weliswaar staat in de aanhef van de aanvraag van eiseres vermeld dat het betreft ‘een nieuwe aanvraag met betrekking tot aanspraken op voorzieningen ingevolgde de Regeling verstrekkingen bepaalde categorieën vreemdelingen’, maar uit de inhoud van de aanvraag, alsmede uit het aangehechte aanvraagformulier verstrekkingen Rva 1997, blijkt dat de onderhavige aanvraag ziet op het verlenen van verstrekkingen op grond van de Rva 1997. Het beroep van eiseres op de Rvb valt dan ook buiten de beoordeling van dit geding.
2.9 Ten aanzien van het standpunt van eiseres dat zij met terugwerkende kracht in aanmerking komt voor verstrekkingen op grond van Rva 1997, overweegt de rechtbank als volgt. Zoals hierboven uiteengezet, heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie verweerder met TBV 2001/31 verzocht Rva-verstrekkingen te verlenen aan vreemdelingen die op grond van medische problemen niet kunnen reizen. In het TBV zijn twee elkaar uitsluitende situaties aangewezen, te weten dat de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft en analoog aan artikel 64 Vw kan worden behandeld, óf dat de vreemdeling geen rechtmatig verblijf heeft en artikel 64 Vw kan worden toegepast. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder zich in redelijkheid niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat met de Rva 1997 niet is bedoeld verstrekkingen te verlenen over een reeds vóór de aanvraag, althans voordat de vreemdeling zich tot de VD heeft gewend om het aanvraagformulier te doen invullen, verstreken periode. Noch de Wet COA, noch de Rva 1997 bevat voorschriften die verweerder binden verstrekking over een zodanige periode te verlenen. Het TBV bevat evenmin aanwijzingen van de zijde van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie die aan verweerder de verplichting opleggen tot het alsnog verstrekken over verstreken periodes. Integendeel, in het TBV zijn uitlatingen opgenomen die op het tegendeel wijzen. Zo is het mogelijk een aanvraag te doen op het moment dat bedoelde medische situatie zich voordoet, zonder dat sprake hoeft te zijn van rechtmatig verblijf. Daarnaast staat in de toelichting bij het aanvraagformulier dat de aanvraag voor dekking van kosten van medische verstrekkingen zo spoedig mogelijk moet worden ingediend.
2.10 Het betoog van eiseres dat zij niet eerder een aanvraag kon doen, aangezien zij niet eerder rechtmatig verblijf had, gaat gezien het voorgaande niet op. Haar stelling dat zij door verweerder is misleid, doordat medewerkers van verweerder hebben meegedeeld dat eiseres niet eerder een beroep kon doen op TBV 2001/31 en het ‘goed’ zou komen als de VD het aanvraagformulier zou invullen voor de voorliggende periode, heeft eiseres niet nader onderbouwd. Deze grond kan reeds daarom niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden.
2.11 Voor zover eiseres betoogd heeft dat verweerder gebonden is aan de beslissing van de korpschef, die mede omvat de periode waarop de aanvraag ziet, overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wet COA is verweerder bevoegd te beslissen op aanvragen tot het verlenen van Rva-verstrekkingen. De beslissingsbevoegdheid omvat de vaststelling van de ingangsdatum van het recht op die verstrekkingen. Verweerder is dan ook niet gebonden aan de door de korpschef op het aanvraagformulier ingevulde periode waarop de aanvraag betrekking heeft.
Verweerder heeft, zoals in rechtsoverweging 2.9 reeds is overwogen, voor de periode waarop de aanvraag ziet, aanleiding kunnen zien de aanvraag af te wijzen.
2.12 De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiseres op goede gronden heeft afgewezen en zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.
2.13 Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
3. BESLISSING
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.B. de Vries-van den Heuvel, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2004, in tegenwoordigheid van mr. J. van der Kluit als griffier.
afschrift verzonden op: 14 juli 2004
Coll:
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.